Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Gij, o HEERE! [45]hadt [46]dit volk vermeerderd, [47]Gij hadt dit volk vermeerderd; Gij waart [48]verheerlijkt geworden; [maar] Gij hebt hen [in] al de einden des aardrijks [49]verre weggedaan. 45. Hebreeuws, Gij hadt tot dit volk toegedaan; dat is, velerlei zegen gegeven; of, gelijk sommigen, vele straffen toegevoegd; door welke beide God eer behaalt. 46. Te weten de Joden. 47. Van dergelijke wederhaling van het woord zie boven vs.5. 48. Te weten door de weldaden aan dit volk bewezen. Anders: bezwaard geworden; te weten door de zonden, die zij tegen U hebben begaan, [daarom] hebt Gij hen, enz. Het Hebreeuwse woord betekent verheerlijken, het betekent ook bezwaren. 49. Dat is, verstoten, ten lande uitgestoten, te weten om hunner zonden wil.